Woensdag was de dag van de bijscholingen. Gelukkig vonden we dit beiden plezierig, het was voor ons een avondje uit! We regelden een babysit en hoopten dat de raadpleging niet te lang zou uitlopen. De kinderen vonden het ook plezant; van de jonge babysitters mochten ze altijd fijn wat langer opblijven.
Soms werden we weggeroepen uit de vergadering voor een dringende
oproep. In die jaren ging het nog zo, dat de babysit naar de zaal belde waar
wij ons bevonden om de oproep door te geven. Later hadden we een bieper mee,
die ons verwittigde dat er thuis een oproep was binnengekomen en we naar huis
moesten bellen. En pas nog een aantal jaren later hadden we een GSM mee waarop
de mensen ons rechtstreeks konden bereiken.
Een heel rustige uiteenzetting was het dus nooit, want
gezien het aantal aanwezige dokters was er altijd wel iemand die opgeroepen
werd!Het moet gezegd worden dat steeds dezelfde artsen de lessen volgden. Anderen zag je nooit op de bijscholing. Lazen die veel of wisten die het allemaal al? In ieder geval, wij vonden het meestal leerrijk en leuk om nog eens ex cathedra een les bij te wonen, zeker als het een prof uit Leuven was, onze roots!
Het was merkwaardig en bewonderenswaardig hoe zeer oude collega's hun best deden bij te blijven door die woensdagavonden bij te wonen. Ze hoorden soms niet meer zo goed, maar ze waren present! Sommige hebben dit volgehouden tot ze hoogbejaard waren. Zo oud waarschijnlijk als het merendeel van hun patiënten zelf vermoed ik...
“Kan je op die leeftijd nog alle moderne medicatie kennen, van alle moderne methodes op de hoogte zijn?”
“Zijn je handen niet te bibberig en zijn je zintuigen nog goed genoeg?”
“Ben je wel nog voldoende alert en functioneert je geheugen nog ten volle?”
Het waren toch bedenkingen en angsten die bij me opkwamen, ondanks de achting en respect dat ik voor hen had.
In
die jaren kwam het bericht dat het RIZIV ons doen en laten ging
controleren en becommentariëren. Ineens zaten we niet enkel af en toe nog op de
schoolbanken, we zouden ook rapporten krijgen! Er kwamen verslagen over ons
voorschrijfgedrag en alles zou in cijfers en grafieken uitgedrukt worden en
vergeleken met de collega’s… Hoeveel kinesitherapie je voorschreef per
jaar, bijvoorbeeld. Of voor hoeveel geld je gebruik maakte van radiologie en
laboratoriumtesten. Hoeveel keer je antibiotica gaf aan patiënten, en welke.
Wat
antibiotica betreft, waren we het zeker eens met het invoeren van meer
controle. Het moet gezegd worden dat er op grote schaal teveel antibiotica werd
gegeven. Toen ik jong was al slikten vele kinderen teveel antibiotica,
misschien zelfs tetracyclines, met alle gevolgen van dien voor het gebit. Gelukkig
werd dit overmatig gebruik ook in de pers aangeklaagd. Laat ons hopen dat de
juiste mensen bewust zijn geworden van het gevaar van resistentieontwikkeling,
en daardoor ook de risico's voor de individuele mens en de volksgezondheid in
het algemeen.
Maar
toch gaf het een benauwend gevoel om op alles gecontroleerd en in het oog
gehouden te worden. Het was indrukwekkend te constateren dat elke actie die je
als arts nam, traceerbaar werd en in detail kon worden opgeroepen. Maar
anderzijds was het natuurlijk de bedoeling misbruiken en excessen op te sporen
en de budgetten van het ziekenfonds te sturen en te beheren.
Ik
had niets te vrezen. Zolang je onder de "gemiddelde profielen" zat,
was er niets aan de hand. En meestal, indien je cijfers wat afweken van het
gemiddelde, was daar ook wel een verklaring voor. Zo had ik intussen een
al wat ouder patiënteel en was het logisch dat voor wat betreft
bloeddrukverlagende medicatie en cholesterolverlagers ik een beetje aan
de hogere kant scoorde. Jonge artsen met een zeer jong publiek hadden
waarschijnlijk wat meer antibioticagebruik nodig.
Eén
keer was er een algemeen overzicht gestuurd van alle medicatie die ik had
voorgeschreven op een jaar en daar zat een enorme piek tussen, die ver het
gemiddelde overschreed: ik had namelijk een patiënt met een zeer uitzonderlijke
aandoening die enorme hoeveelheden ADH nodig had. Dat was een zeer duur
medicijn, maar het was volledig verantwoord en zelfs levensreddend voor haar.
De patiënte in kwestie had namelijk een volledige insufficiëntie van haar
hypofyse en haar volledige hormonale evenwicht moest kunstmatig aangevuld
worden: cortisone, thyroxine, insuline en A(anti) D(iuretisch) H(ormoon).Vanaf het moment dat de rapporten werden ingevoerd, ontvingen we dus regelmatig dikke pakken brieven met gedetailleerde statistische berekeningen en grafieken. Ergens gaf het ook een leuk en bevestigend gevoel te zien dat we in het middenveld lagen ten opzichte van collega's. Er waren zelfs schetsen bij, waarin je geprofileerd werd ten opzichte van de kleine groep artsen van je wachtgebied. De bedoeling was dat deze resultaten dan onder mekaar in de groep zouden besproken worden tijdens een van de intussen verplichte gespreksgroepen.
Want waar bijscholing eerst op eigen initiatief was, was intussen een heel systeem “uitgedokterd” om elke arts naar verplichte lessen te krijgen. Voor mij en mijn echtgenoot was dit zoals gezegd geen straf, maar ergens werd je als arts toch weer een beetje beknot in je vrijheid. We moesten een aantal ”punten” behalen per jaar om onze erkenning als volwaardig huisarts te behouden, en inhoudelijk moest je ook een barema halen; een percentage van de lessen moest over louter wetenschappelijke materie gaan en een ander over deontologische problematiek. En paperassen waren er ook genoeg: telkens we een bijscholing gevolgd hadden, moesten we een stempeltje vragen aan de lokale verantwoordelijke van onze kring.
Op het eind van het jaar werden we gevraagd speciale formulieren in te vullen en om de 5 jaar moest alles naar het RIZIV worden opgestuurd. Terug naar school!
Voor
sommigen was het dan bang afwachten of de quota wel gehaald waren, want af en
toe werd een les door omstandigheden niet aanvaard. Als het dan op enkele
punten aankwam, riskeerde je je erkenning kwijt te spelen met alle gevolgen van
dien voor de terugbetaling van je patiënten! Gebuisd, dus...