Overdag
was het merkwaardig rustig. Iedereen was koopjes gaan doen, denk ik, en de
griepperiode was eigenlijk al een tijdje fel afgezwakt. Misschien deze keer een
lichte wachtdienst? Niets was minder waar …
Om 20.30 uur brak de hel los. De ene oproep na de
andere. Een paar mensen waren bereidwillig om zelf te komen maar om 21.30 uur
bleven er nog twee visites over, gelukkig toevallig in dezelfde straat. Ik
vertrok, gewapend met mijn GSM én de wacht-GSM en zei aan mijn man dat hij
gerust kon gaan slapen als het te laat werd.
Ik
was op vijf stappen van De heer Evert die nog op mijn lijstje stond, maar
hij zou moeten wachten want deze oproep ging voor. Dus de auto in en snel
naar de Uithoekstraat! Het was intussen pikdonker en deze straat had
haar naam niet gestolen want veel verlichting was er niet. De huisnummers waren
van uit de auto niet te lezen, temeer dat veel woningen achterin waren
gebouwd. Nummer 44 was hier en nu was ik reeds bij nummer 52. Dus even
rechtsomkeer en met wat gissen, vermoedde ik dat nummer 48 het huis was vol
graffiti… Inderdaad, toen ik de oprit opreed ging de automatische verlichting
aan. Was ik bij een sekte beland of een of andere hippe jeugdgroep?
Een
slonzige, in zwart geklede man met haar tot laag in zijn rug, kwam haastig naar
buiten. Even was ik niet op mijn gemak. Maar toen ik de gezellige kamer betrad
en een kerstboom zag staan, ontspande ik. Een vijftiger zat in de zetel en
vertelde zijn klachten. Echte angor! Mogelijks een infarct. Snel bestelde ik de
ziekenwagen met reanimatie erbij en probeerde hem de ernst van zijn probleem
uit te leggen en “ dat het zeer belangrijk was snel te reageren”.
Terwijl
ik op de Mug wachtte, kreeg ik werk bij. “Twee kinderen met hoge koorts en
felle diarree, of ik kon komen?” “Nee het kon niet wachten tot morgenvroeg,
want de kleinste was al twee dagen ziek en nu hadden ze schrik voor
uitdroging!” Ik verduidelijkte dat ik nog iemand eerst moest zien en dan langs
zou komen.
Intussen was het elf uur geworden toen ik bij Meneer
Evert arriveerde. Hij liet me grommend binnen. Hij had zich vanmorgen bezeerd
aan zijn scheenbeen tijdens het sneeuwruimen op de stoep. Hij had er toen geen
tijd voor genomen om de wonde te ontsmetten en nu begon ze er hoe
langer hoe lelijker uit te zien. Aan zijn onderbeen was een lap huid helemaal
weggeschoven en errond zag het helemaal blauw. Middenin plakte wat droge
vuiligheid. Even vloekte ik inwendig: een vieze wonde op een slecht doorbloede
plaats. De huid dreigde af te sterven. Dit had veel eerder verzorgd moeten
worden .Waarom was ie toch niet onmiddellijk deze ochtend naar mijn kabinet
gekomen? Nu stond ik hier midden in de nacht in een rommelige keuken een wonde
te ontsmetten. Geen plaats om iets proper neer te leggen, laat staan steriel
tewerk te gaan. Men moest mij hier bezig zien. Ik raadde hem aan de volgende
dag naar zijn huisarts terug te gaan om tenminste de eerste keer het verband te
vervangen en zijn inenting tegen tetanos in orde te brengen.
Vandaar reed ik naar de” diarree-kinderen”.
Waarschijnlijk was ik al herhaaldelijk het huis voorbijgereden, maar
die mensen hadden besloten dat ik waarschijnlijk niet meer zou opdagen en dus
hun verlichting aan de voordeur uitgedaan! Met mijn persoonlijke GSM belde ik
hen: “Kunt u me zeggen waar jullie huis zich juist bevindt? Ik rijd over
en weer in de straat en vind het niet!" Ik hoorde een verbaasde slaperige stem zeggen
dat ik het kleine wegeltje tussen het café De vette os en de nummer 10 moest
oprijden en daar was het! Met nieuwe moed reed ik naar de gegeven plek
en effectief daar stond nog een woning! De kinderen waren al in slaap gevallen
en werden amper wakker tijdens mijn onderzoek. Dit wees trouwens op niets
ernstigs! Maar kijk “ongeruste mama's moeten begrip krijgen” zei mijn moeder
steeds. “Jij bent dokter, maar als je als mama met een zieke kleine zit, ben je
snel bang!”
Vannacht
hield het niet op: Nog een zieke met een hypertensie-aanval en iemand met
hyperventilatie: twee tijdrovende visites voor ik mijn bed zou zien. Als
ik uiteindelijk rond drie uur in de morgen thuis arriveerde, stond mijn man me
ongerust op te wachten. Hij was om twee uur wakker geworden en had mij niet in
bed aangetroffen. Nochtans had ik volgens de verwachting al lang
terug moeten zijn! Maar hij had geen weet van de tussentijdse
oproepen. Hij had me op mijn GSM gebeld maar die was ik tijdens mijn bezoek aan
de kindjes in de wagen vergeten! Dit had hem echt alert gemaakt “Er was me toch
niets overkomen?”
Gelukkig
niet, maar volledig uitgesloten was het in deze tijd niet meer. Meerdere
apothekers waren al overvallen in ons gebied. Ze
hadden intussen hun winkel omgebouwd tot een versterkt kasteel, met
camera's en inkom bellen. En wij huisartsen zetten in de week onze
voordeur gastvrij open, reden rond in de wacht zonder enige bescherming,
naar alle mogelijke locaties en bij volledig onbekende mensen…
Het
was de eerste keer in mijn loopbaan dat ik er mij echt van bewust werd dat ik, als
vrouw zeker, mogelijks toch gevaar liep. Ik was blij niet in de volle stad te
wonen en te werken, waar het gevoel van onveiligheid al een tijdje tussen
de artsen leefde.