Het was een dolle nacht voor Jacob, voor mij en voor vele anderen.
Een beslissende nacht ook...
Ik kende Jacob al van voor het overlijden van zijn vrouw. Van lang voor het koppel naar een tehuis moest verhuizen. Hilda was degene geweest die hun kleine gezin had rechtgehouden. Zij waren ongewild kinderloos gebleven maar toch tot een harmonisch koppel uitgegroeid ondanks deze tegenslag. Na een paar jaren in het bejaardenhuis was zij overleden en sedertdien voelde hij zich totaal verloren.
Zijn mentale toestand ging zienderogen achteruit. Hij werd achterdochtig en angstig. Hij was al een paar keer naar buiten gewandeld en teruggebracht door voorbijgangers die hem in een verwarde toestand op de stoep hadden opgepikt.
Bij een van mijn laatste bezoeken had hij me verteld dat zijn geldbeugel was gestolen. Bij nader inzien had hij hem verkeerdelijk weggelegd.
De verpleging had er mij op gewezen dat hij storend gedrag begon te vertonen ten opzichte van medebewoners.
Dit voorspelde niets goed en de diagnose van toenemende dementie was duidelijk. Maar in die
jaren was er nog geen mogelijkheid om naar een gesloten afdeling te verwijzen. Niet elk bejaardentehuis beschikte over die ruimte.
In overleg met de specialist kreeg hij een neurolepticum en een voorzichtig gedoseerd kalmerend middel. “Niet teveel”, gezien verdovende medicatie het valrisico zou doen toenemen.
Maar dan gebeurde het:
Om twee uur in de ochtend ging de telefoon:” Dokter, u moet dringend komen. Wij kunnen Jacob niet tot rust brengen..”. Ik herkende de stem van de hoofdverpleegster. Gewoonlijk kon zij veel aan en eer ze ‘s nachts een dokter optrommelde moest het ernstig zijn.
“Ik kom meteen.”
Ik wist niet goed wat ik kon verwachten maar bij aankomst op de parking van het tehuis besefte ik snel de omvang van de situatie. Er stond een brandweerwagen, een politiecombi en zelfs de rode jeep van de directrice!
Deze stond me aan de voordeur op te wachten: “Dokter, uw patiënt heeft hier op het verdiep het kastje van het brandalarm met zijn stok stuk geslagen en aan een grendel geprutst. De sirene is afgegaan en alle automatismen van beveiliging zijn in werking getreden: De beveiligingsdeuren hebben zich gesloten. Dakvensters geopend. Ik werd gebeld. De politie en de brandweer zijn verwittigd. Echt waar dokter: het is chaos. De meeste andere bewoners zijn gewekt en we hebben alle moeite om iedereen gerust te stellen en terug naar de kamer te krijgen. De hoofdverpleegster zit nu naast hem in de gang.”
Ze rammelde het hele scenario in één adem uit en was “niet amused”.
Arme Jacob. Dit was er natuurlijk over. Dit zou hem nooit vergeven worden.
Toen ik bij hem toekwam zag ik hem onmiddellijk ontspannen. Ik was voor hem het enige lang vertrouwde gezicht.
“Ze wilden me vermoorden dokter. Ik sloeg op de vlucht en kon niet anders dan...”
“ Kom Jacob, we gaan rustig naar je kamer. Het is nacht. Iedereen moet nu nog slapen. Wees niet bang, morgen laten we dat onderzoeken.”
Ik had al lang geleerd dat tegenspreken of ontkennen geen optie was. Op deze manier slaagde ik er in hem te kalmeren en een spuitje te geven. Ik bleef nog wat bij hem om mij ervan te vergewissen dat dit zich op zijn minst deze nacht niet zou herhalen.
De volgende morgen nam ik contact op met de neuroloog en spijtig genoeg is hij na een opname in het ziekenhuis naar een andere home overgeplaatst in een gesloten afdeling. Een nieuwe onbekende omgeving die hij misschien terug als bedreigend zou ervaren ondanks de goede zorgen.
Droevig! Hopelijk besefte hij het zelf niet meer ten volle.