Om
een of andere reden was dinsdag mijn drukste dag. 's morgens huisbezoeken,
in de namiddag afspraken (die waren intussen ingevoerd) en na 17 uur de avondraadpleging.
Er was dus weinig ademruimte.
Voor
vertrek thuis maakte ik een planning van de bezoeken. Dat was niet altijd een
makkelijk karwei! Ik probeerde rekening te houden met het traject en de
dringendheid maar ook met de verworven rechten of eerder gewoontes van de
mensen. Sommige oude chronische patiënten waren het zo gewoon dat je hen
halverwege de voormiddag een bezoekje bracht, dat een te grote afwijking in de
planning hen in de war bracht en aanzette naar het thuisfront te bellen met de
vraag: “Waar blijft de dokter? Is ze me vergeten??” Anderen vonden dat ze zo
ernstig ziek waren dat ze zeker eerst bediend moesten worden. Als er dan
toevallig die dag enkele nuchtere bloedafnames gepland waren, en die patiënten
woonden aan de andere kant van het gebied, dan kon je al beginnen stressen.
Daarbij was er gegarandeerd iemand die eigenlijk een afspraak geboekt had bij
de kapper om 11 uur, en in de home zat iedereen al om 11.30 uur aan tafel (dus
moest ik zien dat ik daar goed op voorhand mijn ronde kon doen!). Het was dus
puzzelen om een aanvaardbare route uit te stippelen, op uur en tijd iedereen te
bedienen en dan om 13 uur terug thuis te geraken, liefst zonder boetes en met
gekoelde bloed- en urinestalen, die gelukkig door een bereidwillig en
gedienstig labo bij ons thuis werden opgehaald.
Enfin,
eenmaal in de wagen: muziekje aan en rijden! Van de ene deur naar de
andere straat, van de zware zieke die terminaal was naar de psychosomatische
hypochonder (die je eigenlijk liever een pets op zijn poep wilde geven). Van
het oudje, voor wie ik het enige en welkome bezoek was die dag, naar de
ongeruste mama van een eerste baby’tje dat niet goed dronk. Van de
maandelijkse chronische patiënt, die nood had om over altijd hetzelfde wat te
klagen, naar de depressieve triestige jongeling, van wie ik bang was dat hij
zichzelf iets onherroepelijks zou aandoen. Voor iedereen een luisterend oor
aanbieden, een bemoedigend woordje klaar hebben, een geschikt medicament
voorschrijven. Dan was de patiënt tevreden, en ik ook.
De
ene dag lukte dat beter dan de andere. Ik ben zelf maar een mens. Maar hoewel
ik steeds opnieuw mijn uiterste best deed, was niet iedereen altijd even
gelukkig met mijn interventie.
Voor
de kleine Willem bijvoorbeeld deed ik gewoon maar mijn plicht; hij genas van
een lelijke wonde op school, zonder litteken. Gelukkig maar. Ik kreeg
dankwoorden in overvloed en erg veel respect - teveel, vond ik! Het was
toch niet meer dan normaal dat ik die wonde grondig had gereinigd en met een
fijn draadje zorgvuldig had gehecht? En toch, de dankbetuigingen en lof waren
hartverwarmend!
Meneer
Partoen daarentegen had ik tijdens de wachtdienst het leven gered. Ik trof hem
aan met een diepe veneuse trombose en ademhalingsproblemen. Een
mogelijk longembool moest uitgesloten worden! Gelukkig stuurde ik hem
tijdig naar het ziekenhuis waar mijn vermoeden bevestigd werd. Later zei hij me
zelfs geen goeiedag op straat. Eigenlijk was hij wat boos dat ik hem naar de
spoedafdeling had gestuurd. Hij heeft nooit ingezien aan wat hij was
ontsnapt.
Dat
was een belangrijke les die ik heb moeten leren: in dit beroep maakte je niet
gemakkelijk vrienden en had je tegen wil en dank vijanden.