vrijdag 17 maart 2017

Dokter zijn als je patiënt je niet begrijpt (letterlijk)

Het was een vrij nieuw fenomeen: de vele anderstalige patiënten. We woonden relatief dichtbij een OCMW-centrum en er was een afspraak met de sociale dienst, dat inwijkelingen via hen naar ons konden worden gestuurd in geval van medische problemen.

Dikwijls was het niet makkelijk goede geneeskunde te bieden aan deze nieuwkomers.
-          Ze waren onze taal helemaal niet machtig
-          en de beleving van hun ziekte was ook volledig verschillend van onze gewoonten om met ziekte om te gaan.
-          Angst overheerste meestal het tableau. Bij sommigen was een zekere overdrijving van de klachten de uitweg om zich duidelijk te maken.

Gelukkig hadden we Babel: een tolkbureau. Je kon er elke morgen en namiddag naartoe bellen om over de telefoon hulp te krijgen bij de consultatie: in zeer veel verschillende talen: Russisch, Turks, Bulgaars, Tsjetsjeens … noem maar op. Ze vonden telkens wel iemand die de taal van de patiënt kende. Een dergelijke consultatie was wel tijdrovend, maar het gaf me tenminste het gevoel met mondige patiënten bezig te zijn. Met mensen. Het ging zo: Als dokter belde ik naar Babel. Ik moest de taal van de patiënt doorgeven en even wachten tot ze een geschikte tolk gevonden hadden. Ik gaf mijn telefoontoestel aan de patiënt, die zijn verhaal aan de tolk kon doen in zijn eigen taal. Die vertaalde de klachten van de patiënt naar mij toe. Na onderzoek belde ik terug om door diezelfde tolk aan de patiënt mijn conclusies en therapeutisch voorstel te laten uitleggen.

Die avond sloot ik de voordeur stipt om 19 uur. Dit was het uur waarop de raadpleging normaal zou eindigen maar in realiteit was dat zelden het geval. Integendeel, vijf minuten voor 19 uur glipten meestal de laatste patiënten nog binnen in de wachtzaal. Daar hielden we rekening mee. Vele mensen werkten immers laat of stonden soms (on)verwacht in de file na het werk. Maar vanaf september, oktober was het op dat uur al donker op straat en om veiligheidsredenen, deed ik de voordeur in het slot. De apotheker in onze straat was al twee maal overvallen en dat was beangstigend. Wie tijdig in de wachtzaal zat werd natuurlijk nog bediend.

Rond kwart voor acht werd er aangebeld. Ik was juist bezig met de voorlaatste patiënt. Aan de deur stonden vijf mensen: drie mannen en twee vrouwen en een peuter in de armen van één van de twee vrouwen. Het waren duidelijk geen mensen van hier, aan hun teint en kledij te zien.
 “Bébé malade”, zei één van de mannen.
 Ik legde uit dat de raadpleging eigenlijk gedaan was en verwees naar ons uithangbord met de uren van de raadpleging. Zo verging het elke patiënt die na de uren nog aanbelde.
“Comprend pas”, zei hij.
 Ondanks het angstige gevoel dat mij overviel bij het zicht van het grote aantal mensen die de kleine patiënt begeleidde, besloot ik het groepje binnen te laten. Het was koud en donker buiten, ze begrepen niet wat ik hen wou uitleggen en waren het hier duidelijk niet gewoon.

In de wachtzaal roffelde de laatste dame ongemakkelijk op haar stoel. Ik ronde de consultatie af mevrouw B. en liet mevrouw C. binnen. Normaal gezien had mijn avond erop gezeten maar nu wachtte mij nog een moeilijke klus. Mevrouw C. maakte me nog wat ongerust ook. Vijf volwassenen voor één zieke kleine, dat was hier echt niet de gewoonte.
“Let toch goed op hé dokter. Je bent toch niet alleen in huis? Dat zijn zo vreemde mensen!”
Dat bemoedigde me echt wel niet. Toen ze de deur uitstapte, verwittigde ik toch even mijn echtgenoot die boven aan de computer aan het werk was en vroeg hem een oogje en een “oortje” in het zeil te houden. Maar ik wist zelf wel uit ervaring, tijdens stages in ziekenhuizen, dat het dikwijls voorkwam dat in zuiderse landen een hele familie een zieke begeleidde naar de dokter of de spoeddienst. Het is gewoon een kwestie van steun en solidariteit.

Ik stapte vastberaden naar de wachtzaal. Alle vijf maakten ze aanstalten om met mij naar het kabinet te komen. Dat kon ik gelukkig wat beperken.
”Enkel de mama met de baby, alsjeblief.”
Gerommel! Iemand zei dat de mama geen Nederlands of geen Frans verstond en dat dus een vertaler moest meekomen. En de papa zou en moest er ook bij zijn!
Uiteindelijk zat ik met twee mannen, een vrouw en de zieke kleine in mijn kabinet: de papa, de mama en de “tolk”. Op dit late uur was Babel niet beschikbaar! De andere twee mensen bleven een tijdje in de wachtzaal zitten en hoorde ik dan stilletjes de voordeur uit glippen. Intussen had ik met veel over en weer gepraat (wat Frans en wat Engels) en met veel gebaren min of meer het kindje kunnen beoordelen en onderzoeken.
 
Het was duidelijk dat dit kindje niet zwaar ziek was en dat ze gerust de volgende dag tijdens de normale openingsuren hadden kunnen komen, wat de raadpleging veel gemakkelijker had gemaakt. Maar ik bedacht dat als ik hen niet had bediend die avond, ik onmiddellijk, weliswaar onterecht, als raciste zou aanzien zijn. Nu waren de mensen mij dankbaar en was ik blij dat deze “pseudo-bedreigende situatie” enkel maar wat van mijn tijd had gekost. 

Dit was de toekomst. Andere culturen en gewoonten leren kennen en leren inschatten. En gelukkig was er Babel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten