Het was 21.30 op een koude winteravond. Voor één keer was ik
al in mijn pyjama en met fleece in de zetel gekropen met een boek. Lekker gezellig. Maar het mocht niet zijn. De telefoon
rinkelde. ‘De politie aan de lijn’, zei iemand. Niet dat ik mij meteen afvroeg
waar ik nu een boete had opgelopen, of wat mijn kinderen nu hadden uitgespookt.
Toch hoorde ik die mannen liever niet.
‘Of ik naar het commissariaat kon komen?’ Ze hadden een
persoon in de cel opgesloten en de onderzoeksrechter vroeg een medisch attest als
bewijs dat die persoon gezond was en mocht opgesloten worden. Hoewel het
commissariaat niet echt tot mijn sector behoorde, had ik geen keuze. Ze hadden
reeds alle dichterbij gelegen praktijken gecontacteerd en geen enkele arts was
ter beschikking.
Met lood in de schoenen reed ik naar het politiebureau. Aan
het parlofoontoestel vroeg een holle stem wat er aan de hand was. ‘Ik ben als
arts opgeroepen om hier een onderzoek te doen’, antwoordde ik.
‘Ik doe het nodige!’, schalde de stem en er werd afgelegd. Ik wachtte enige minuten geduldig af, bedacht dat het toch echt koud was en vroeg me af waarom de agente die ik binnen in de gang kon zien lopen, niet meteen opendeed. Nee, er kwam niemand. Hier moest je dus niet naartoe vluchten als je overvallen dreigde te worden!
Na lang wachten, belde ik opnieuw aan. Terwijl dezelfde
holle stem door de parlofoon galmde, kwam een jonge vrouwelijke agente de deur
eindelijk openmaken. ‘Komt u maar mee. We hebben hier een jongen van 17 jaar
in de cel zitten. Hij is voor de zevende keer weggelopen uit de instelling waar
hij verblijft. Wij hebben een attest nodig van goede gezondheid. De
rechter dreigt ermee hem in een gesloten instelling te steken wegens de
talrijke recidieven.’ Ik volgde haar en
voor ik het goed en wel besefte stond ik in een cel, alleen met het ‘boefje’.
De celdeur viel achter mij dicht en ik hoorde nog net de weglopende agente
zeggen dat ik maar moest roepen als het onderzoek gedaan was.
Dit was wel straf, vond ik. Wie weet wat had dat joch op
zijn kerfstok? En hier stond ik dan, alleen! Gelukkig was de jongen niet agressief,
eerder bokkig en tegendraads. Na wat over en weer gepraat kon ik de nodige
dingen vernemen en hem onderzoeken. En het moet gezegd: van zodra ik teken deed,
kwam de agente aandraven om mij uit de cel te verlossen.
Een hoop papierwerk stond mij nog te wachten en intussen had
ik een ontluisterend gesprek met de agente. Zij deed mij trouwens denken aan
mijn dochters: piepjong, ijverig en plichtsbewust. Maar het was geen
geruststellend gesprek. Bleek dat er in de hele gemeente, van plusminus 30 000
inwoners, elke nacht slechts twee ploegen agenten aan het werk waren. Elke
ploeg bestond uit twee man, twee personen eigenlijk. Want deze nacht waren het
in elk geval twee jonge, frêle vrouwen. Normaal gezien waren de beide ploegen
op de baan maar als er een opname was in de cel, reed maar één ploeg rond en
bleef de andere in het kantoor, om de gevangene in het oog te houden.
Tijdens het naar huis rijden in deze donkere winternacht, was ik blij dat mijn dochters niet voor een politiecarrière hadden gekozen. En hoopte ik dat ik nooit zou moeten beroep doen op politiehulp.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten