Het is weer razend actueel:
Eerste en tweede lijn, een eindeloze strijd, waarbij de huisarts zeer vaak het onderspit delft.
In mijn studentenjaren was de courante opinie dat de huisartsen diegenen waren die niet genoeg graden behaalden tijdens hun studies om te kunnen specialiseren, de minder goede studenten dus. De specialisten, dat waren de elite studenten, de primussen van het jaar of ...de zonen van de professor. Onterecht, maar dit speelde mee in de verwrongen relaties en de moeilijke samenwerking tussen beide artsenpopulaties. Sommige specialisten misbruikten hun positie.
Op een dag verwees ik iemand met een uitgebreide verwijsbrief naar de uroloog van een naburig hospitaal. De patiënt was een ver familielid. En wat zei de specialist hem:”Ik zal u maar eerst eens onderzoeken, want wat die kwakzalvers van huisartsen schrijven, moet ik eerst zien.” Hij gooide mijn brief in zijn vuilbak.
De patiënt kwam het mij spontaan vertellen. Hij was geshockeerd en ik verontwaardigd.
Gelukkig kwam er die zelfde week een telefoontje van een andere dienst urologie, van een academisch ziekenhuis. Tijdens dit gesprek wenste de Professor mij proficiat voor de snelle diagnose en zwierde nog met wat pluimen extra:”Wat een snelle en efficiënte aanpak dit wel was, voor zo'n zeldzame ernstige kwaal.” Dit was nu ook niet nodig, maar zijn woorden waren een riem onder het hart, te meer dat de patiënt en zijn familie het enorm apprecieerden. Ik kreeg plots meer achting, ik ging een bank vooruit, ik was ‘een goede’.
Het was een langzaam binnensluipend fenomeen: Wat een specialist zei was heilig en onvoorwaardelijk juist. Aan de huisarts kon je twijfelen. Die was al lang van zijn voetstuk gevallen. Maar als de specialist achter jou stond en dezelfde mening was toegedaan, stond je sterk als huisarts. Deze evolutie is in de jaren later nog toegenomen. Mensen geloofden zeer sterk in de specialist en de huisarts verloor terrein.
In het begin van de praktijk volgde ik zwangerschappen op tot de vrouwen in hun zevende maand waren en dan stuurde ik ze naar de gynaecoloog voor verdere follow-up en bevalling. Zelf bevallingen doen zag ik niet zitten: nog meer onverwachte en langdurige interventies, nachtelijk werk, en vooral: risico's! Nochtans kwam de vraag herhaaldelijk.
De vrouwen kwamen daarna ook terug met hun baby, voor de maandelijkse controles. Dit hadden we goed onderwezen gekregen: metingen doen, groei evalueren, reflexen nakijken, ausculteren en preventief bepaalde congenitale afwijkingen opsporen, vaccineren volgens officieel schema. Het was ons allemaal ingelepeld. We deden het zeer graag, mede omdat we als jonge dokters ook volop in de kleintjes zaten. De melkvoedingen en de papjes, de variaties in kaka-patronen, het waren dagelijkse gesprekken. Nu gaat elke zwangere onmiddellijk naar gynaecoloog en baby's horen quasi niet meer thuis in de huisartsen praktijk.
Deze trend heeft in de jaren 2000/2010 nog een andere wending genomen: de zieke kinderen worden door hun ouders onmiddellijk naar de spoed in de ziekenhuizen gebracht en ook de volwassenen gaan meteen naar het ziekenhuis, de derde lijn! De huisarts wordt gekortwiekt. En voor een afspraak bij de specialist moet te lang gewacht worden.
Is deze evolutie mede het gevolg van het feit dat ook huisartsen in deze moderne jaren zoveel mogelijk de patiënten naar hun praktijk laten komen? Huisbezoeken afbouwen? “Als je jezelf dan toch moet verplaatsen, kan je beter direct naar een gespecialiseerd centrum rijden, niet?”
Ik voer graag een warm pleidooi voor de huisarts die de patiënt kent en het beste inzicht heeft over zijn volledige persoon. Wij huisartsen kunnen de filter zijn om de ‘ernstige’ van de ‘banale’ ziekten te onderscheiden. De erge pathologieën ‘tijdig’ naar de ‘goede’ en ‘juiste’ specialisten te sturen. En dan samen met de patiënt te overleggen welke combinaties van medicijnen nuttig, nodig, noodzakelijk zijn om binnen zijn levensverwachting een realistische levenskwaliteit te bieden.
Een goede samenwerking biedt een grote meerwaarde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten