maandag 28 september 2015

Kwetsbaar

 

1979. Zaterdagavond, wachtdienst. Ik werd opgeroepen in een naburig dorp. Het was al donker en in het verlaten straatje was het moeilijk de huisnummers te lezen. Waren er eigenlijk wel nummers? Dit moest het huis zijn. Een jonge, obese man dook vrijwel  uit het niets achter me op. Hij klopte op het buitenraam van de voorgevel en een wat oudere man deed de voordeur open. Ik stapte binnen en was meteen in een woonkamer, die duidelijk ook als slaapkamer dienst deed. De obese man sloot de deur achter me en installeerde zich in de hoek van de kamer. In die hoek zag ik het. Een geweer, rechtop, met de loop naar boven.

De angst sloeg me om het hart. In wat een nest was ik nu terechtgekomen, en helemaal alleen? De medische problematiek van dit bizarre duo verdween even naar de achtergrond. Ik kon alleen maar denken: ‘Hoe kom ik hier zo snel mogelijk weg?’

Pseudokoelbloedig onderzocht ik de patiënt (een duidelijk geval van spastische bronchitis), schreef medicatie voor, ontving, wonder boven wonder, geld voor de visite en kon gewoon, heel gewoon, buitengaan.

Buiten gekomen stond ik nog even op mijn benen te trillen. Zelden ben ik bang geweest voor agressie, maar deze visite zou ik toch nooit vergeten. Als vrouw ben je toch nog kwetsbaarder dan de mannelijke collega’s. Zeker als je tijdens een weekendshift helemaal alleen bij volkomen vreemde mensen thuis komt.

Van toen af aan vroegen mijn man en ik steeds het juiste adres én het telefoonnummer aan de patiënt. Zo konden we mekaar altijd opsporen  als een bezoek verdacht lang duurde…

woensdag 23 september 2015

Dorpsarts behandelt slachtoffer van Tsjernobyl (of zoiets).


1986. Een zondagochtend, zonder wachtdienst, 8u. Dring, driiing, driiiiiiiiiiing.

We lagen nog even te soezen in bed, de luxe van een vrije zondagochtend. Onze kinderen waren al eerder onze kamerdeur gepasseerd, pseudo stilletjes, maar nu waren we wel echt helemaal wakker. Dit was niet het ‘gewone’ bellen aan de voordeur, dit moest iets speciaals zijn.

We vlogen in onze kamerjas naar beneden. Daar stonden onze drie peuters met hun neus tegen de ramen gedrukt naar buiten te staren. Opgewonden kwam de jongste mij vertellen dat er een bus voor de deur stond en dat de meneer vooraan er heel raar uitziet. ‘Met zijn hoofd achterover en zijn tong uit zijn mond’. En ‘zijn ogen kijken naar het plafond’, aldus de plastische beschrijving.

Dit klonk niet goed. We haastten ons naar buiten, met onze kroost in het kielzog. Het was al van bij het eerste aanblik duidelijk: deze busreis eindigde hier. Een passagier was onwel geworden en was op de zetel naast de chauffeur geinstalleerd. Hij was echter kort daarna bezweken, vermoedelijk aan een vasculair incident (een beroerte, hartinfact …).

De bus vervoerde een lokale vereniging op een dagtrip. Één van de reizigers had het idee geopperd om bij de dokter van het dorp halt te houden. Waar ze de zieke (de overledene ondertussen) zouden kunnen achterlaten voor de nodige formaliteiten en dan hun reis verderzetten. Voor de getroffen man kwam alle hulp effectief te laat, maar een lijk in onze gang laten droppen … dat leek ons nu ook niet meteen de oplossing.
 
Tijdens de discussie met de chauffeur en de reisverantwoordelijke over het al dan niet achterlaten van het lijk, riep plots iemand ‘nog een dode, nog een dode!’ Paniek! Maar gelukkig was onze interventie hier wel nuttig. Bleek dat een gevoelige passagier tijdens het uitstappen van de bus en de noodgedwongen passage voorbij de doorgezakte, overleden medereiziger, flauw was gevallen. Hij werd ‘doodsbleek’ in ons huis binnengebracht maar was snel gereanimeerd met een tas warme koffie.
 

Voor onze kinderen was het een spannende gebeurtenis. Voor de dorpsbewoners een niet alledaags zicht op het kerkplein: een toeristenautobus, een politiewagen, een ziekenwagen en een begrafenisondernemer, allemaal voor het huis van de dokter!


De tamtam kon zijn werk doen. En zo hoorde ik even later ‘dat er een slachtoffer van de ramp van Tsjernobyl was gevallen in het dorp’. En misschien zelfs twee, dat wist men niet zeker. J

vrijdag 18 september 2015

Waar is meneer doktoor, madam?


De voordeurbel ging en ik deed open. 'Kan ik de dokter spreken?' Of: 'Kunt ge uw papa eens halen?' Als vrouw in de jaren '70 een artsenpraktijk uitbouwen, het was niet altijd gemakkelijk.

 

Bij de dames, maar vooral de heren, was de ontgoocheling vaak groot als bleek dat ik de dokter was. Het wantrouwen was overduidelijk. Ik moest me bewijzen! Soms klonk het zelfs vrij grof aan de telefoon 'Is de dokter er niet?' Zelfs een gewoon advies namen ze van mij niet aan, ik was lucht ... Het voelde niet fair! Mijn man had veel sneller succes dan ik, gewoon omdat ik 'madam' was. Niet altijd makkelijk te aanvaarden: we hadden samen op dezelfde schoolbanken gezeten en nu  waren we mekaars concurrenten. Nu kan ik dit relativeren. Uiteindelijk heb ik een bloeiende praktijk gehad. Ik was gewoon 'een late bloeier!. 

 
En gelukkig heeft mijn man me steeds gesteund en verdedigd. Ik was 'minstens een even goede dokter als hij', zei hij! 'Of zelfs een betere.' Gelukkig maar want, zonder het te beseffen, zetten mensen onze relatie soms onder druk. Vele collega's en vrouwelijke medestudenten hebben het niet voor de markt gehad. Hun huwelijken zijn gestrand. Als je geen wederkerige support hebt en een sterk vertrouwen, loopt het mis.

 
Achteraf beschouwd, was het voor mij trouwens een groot geluk dat mijn werk in de beginjaren wat minder intensief was, want er was ook een grote kinderwens. En dankzij het doenbare werkvolume hadden mijn kinderen nog een mama.

 


 

zondag 13 september 2015

De microbe te pakken!

De schoolpoort van het college sloot zich achter mij. Het was juni 1969. Ik was mij plots zeer bewust dat deze laatste”proclamatiedag” van het zesde humaniorajaar een belangrijk keerpunt in mijn leven was. Nu moest alles gaan gebeuren. Een studiekeuze, een nieuwe partner hopelijk ... misschien kindjes? Wat zou het leven voor mij in petto hebben?


Zeker was ik alvast, dat ik in de medische sector wou werken. Van kinds af zag ik mezelf in een “zorgend” beroep. Verpleegster misschien? Werken in een bejaardentehuis mogelijks?

Ik had alleszins iets met oude mensen! Waarschijnlijk omdat mijn eigen opa zo een schat was.

Maar het zat dieper dan dat. Ik wilde de mensen ook begrijpen en doorgronden. Fysisch, en zeker ook psychologisch. De psyche boeide me. Ze ligt tenslotte aan de basis van vele van onze fysieke klachten en relationele problemen. Ik wilde hier zoveel mogelijk over weten, zodat ik een gefundeerde, degelijke raad zou kunnen geven en mensen met dergelijke issues op een goede manier kon bijstaan.
                                                                                                                                     

In ‘mijn’ tijd was het belang van een diploma voor meisjes nog niet zo ingebakken als nu. Maar ik had geluk. Mijn thuisbasis was overtuigd van het grote belang hiervan. En ook van het belang om het beste uit jezelf te halen. Misschien te overtreffen.


 En zo kwam het dat ik in september ’69 in Leuven belandde. Op kot. Met een inschrijving voor de faculteit geneeskunde en een hele stapel lectuur op zak.

En een wereld ging open. De overdonderende ingeniositeit van het menselijk lichaam onthulde zich en verbaasde mij elke dag. Studeren was geen opdracht. Ik was besmet met de doktersmicrobe. In hart en ziel.

De komende 7 jaren waren er van hard werken, nachtelijke uurtjes kloppen om alle leerstof te kunnen verwerken maar ook van veel genieten. Ik leerde mijn fantastische man kennen, een zielsgenoot, die door dezelfde microbe gebeten was. Samen maakten we mooie toekomstplannen. We zouden met ons tweeën een eerlijke praktijk uitbouwen, beiden als huisarts, ‘in duo’. Maar! We zouden ook proberen een gezinsleven te behouden, er echt te zijn voor onze kinderen.

Tussen twee examenreeksen in trouwden we. Onze ouders sponsorden een miniflatje in plaats van twee koten en zo spartelden we het laatste jaar geneeskunde door. En dan waren er de symbolische laatste loodjes. De laatste examenreeks bleek tegen alle verwachtingen in nog een harde noot. De cursus ophtalmologie die peanuts was in vergelijking met wat we al eerder hadden doorworsteld, kreeg ik met moeite in mijn hoofd gestampt. En mijn man sukkelde zich door de dermatologieproef. Hij was als verdoofd! Onze pseudo-gedrogeerde toestand bleek echter enkele dagen later niet zo onschuldig. Gelukkig voor ons – en de volgende huurders – bleek de schouw verstopt. We waren op een haar na ontsnapt aan een CO-vergiftiging!

Waarom Madame Doktoor?

Beste lezers,

Na 35 jaar ‘dienst’ heb ik een paar jaar geleden de deuren van mijn huisartsenpraktijk gesloten. Het was met spijt in het hart, want ik heb mijn job heel graag uitgeoefend. Maar de tijden waren dusdanig veranderd, het kon niet anders.

Al mijn ervaringen en belevingen van die voorbije decennia wil ik niet verloren laten gaan. Er is dan ook zoveel te vertellen. Een verhaal dat hopelijk de rijkheid, diversiteit, complexiteit, maar zeker ook de evolutie van mijn beroep schetst gedurende die 35 jaar dat ik het heb mogen en kunnen uitoefenen. Geen wetenschappelijke uiteenzettingen, en ook geen zwaarwichtige exposés. Maar menselijke situaties, met af en toe een filosofische toets.


Mijn man en ik behoren tot een ‘tussengeneratie’ artsen. Wij gingen niet met paard en kar in allerijl een zieke dorpsbewoner uit de nood helpen en we moesten ook niet door weer en wind een bevalling in goede banen leiden in het holst van de nacht. Dat waren nog eens heroïsche tijden!

Maar we behoren ook niet tot de huidige generatie van huisartsen die van 8 tot 18 uur werkt in een groepspraktijk en daarna ‘vrij’ is, zijn patiënten aan een collega overlaat en het automatisch antwoordapparaat opzet voor de nachtwacht. Een enorm uitgebouwde, veel gestructureerdere tijd.

Daarom zijn mijn medische ‘praktijk’verhalen vaak doorweven met familiale situaties, die onvermijdelijk mee de dag kleurden.  Ik was tenslotte huisarts maar ook echtgenote en mama van drie kinderen.

Het was een drukke maar fantastische tijd!
 
Groetjes,
Leen