1979. Zaterdagavond, wachtdienst.
Ik werd opgeroepen in een naburig dorp. Het was al donker en in het verlaten straatje
was het moeilijk de huisnummers te lezen. Waren er eigenlijk wel nummers? Dit
moest het huis zijn. Een jonge, obese man dook vrijwel uit het niets achter me op. Hij klopte op het buitenraam
van de voorgevel en een wat oudere man deed de voordeur open. Ik stapte binnen en
was meteen in een woonkamer, die duidelijk ook als slaapkamer dienst deed. De obese
man sloot de deur achter me en installeerde zich in de hoek van de kamer. In die hoek zag ik het. Een geweer, rechtop,
met de loop naar boven.
De angst sloeg me om het hart. In
wat een nest was ik nu terechtgekomen, en helemaal alleen? De medische problematiek van dit bizarre
duo verdween even naar de achtergrond. Ik kon alleen maar denken: ‘Hoe kom
ik hier zo snel mogelijk weg?’
Pseudokoelbloedig onderzocht ik
de patiënt (een duidelijk geval van spastische bronchitis), schreef medicatie voor, ontving, wonder boven wonder, geld
voor de visite en kon gewoon, heel gewoon, buitengaan.
Buiten gekomen stond ik nog even
op mijn benen te trillen. Zelden ben ik bang geweest voor agressie, maar deze
visite zou ik toch nooit vergeten. Als vrouw ben je toch nog kwetsbaarder
dan de mannelijke collega’s. Zeker als je tijdens een weekendshift helemaal
alleen bij volkomen vreemde mensen thuis komt.
Van toen af aan vroegen mijn man en ik steeds het juiste adres én het telefoonnummer aan de patiënt. Zo konden we mekaar altijd opsporen als een bezoek verdacht lang duurde…
Van toen af aan vroegen mijn man en ik steeds het juiste adres én het telefoonnummer aan de patiënt. Zo konden we mekaar altijd opsporen als een bezoek verdacht lang duurde…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten