Ik
kreeg telefoon van mijn schoonzus, volledig overstuur. Het vijfjarige zoontje
van haar zus in Zuid-Amerika was opgenomen in het ziekenhuis en het bleek zeer
ernstig te zijn: acute leukemie. Ze konden hem ginder niet helpen, beschikten
niet over het noodzakelijke chemotherapeuticum. Of ik ervoor kon zorgen dat zij
vanuit België het medicijn kon brengen? Ze had al een ticket bemachtigd voor de
volgende ochtend vroeg, maar wist niet hoe aan de medische opdracht te
beginnen.
Intussen
zaten nietsvermoedende patiënten in de wachtzaal ongeduldig te worden en keek
de patiënt voor mijn neus al een beetje sip wegens het langdurende oponthoud.
Ik antwoordde mijn schoonzus dat ik het nodige zou doen, en dat ze zeker
bereikbaar moest blijven. Met een knoop in mijn maag en een hoofd op barsten,
werkte ik het onderzoek van de patiënt af en belde meteen naar het academisch
ziekenhuis, waar ik de oncoloog-pediater (spijtig genoeg) al kende. Ik legde
hem de situatie uit. Hij toonde zich zeer hulpvaardig. Hij zou de
farmaceutische firma contacteren en proberen het bewuste, zeer dure, medicijn
snel te bekomen. Hij zou me terugbellen van zodra er nieuws was. Ik liet snel
een volgende patiënt binnen. Plots leek diens klacht mij vreselijk banaal, een
gewone verkoudheid, niets ernstigs. En daarvoor werkonbekwaamheid vragen? Dat
was toch niet nodig? Waar was ik mee bezig? De hele context die ochtend maakte
me streng.
De
professor pediatrie belde terug tijdens mijn gesprek met nog een volgende
patiënt. Hij had contact opgenomen met het plaatselijke ziekenhuis in Honduras
om de juiste diagnose en behoeften te kennen. De firma van het oncologisch medicijn
had zich uitermate gedienstig opgesteld. Iemand zou het infuus in een gekoelde
box naar Zaventem brengen om aan mijn schoonzus te overhandigen voor transport.
De firma zou het medicament zelfs gratis ter beschikking stellen! Super!
Ik
werkte het gesprek met mijn patiënt af en belde opgelucht mijn schoonzus om
haar het geweldige nieuws te vertellen. De volgend ochtend zeer vroeg vertrok
ze om er de dag nadien toe te komen. Sneller was gewoon niet mogelijk.
Het
mocht echter niet baten. Andres stierf in de nacht voor de aankomst van mijn
schoonzus. De ontgoocheling was immens. Verschrikkelijk. En toch, ondanks de
dramatische afloop was er de hartverwarmende ervaring. Heel wat mensen hadden
zich onbaatzuchtig ingezet. Het voorval had vele emoties
losgeweekt, veel dankbaarheid en liefdevolle betrokkenheid. Maar een kind verliezen doet je aan
alles twijfelen.
Die
slapeloze nacht piekerde ik over de eeuwigheid en de dood. Zou het kunnen dat
ons lichaam maar een tijdelijke verpakking is, maar dat onze geest al bestaat
van voor onze geboorte en na onze dood voortleeft? Zijn wij misschien overal en
altijd, maar herinneren we ons slechts de episode die we doorbrengen in onze
lichaam? Naar aanleiding van dit traumatische voorval probeerde ik de dood te
begrijpen en te accepteren. Tevergeefs. Al 1 uur op de klok en ik had nog geen oog
dicht gedaan.
Toen begon ik over het begrip “tijd" na te denken. Een raar
concept, de tijd. Soms duurt het eeuwen eer er iets gebeurt en soms is het
alsof je geen tijd genoeg hebt. Wat is dat toch, dat tijdsgevoel? Ik zie het
als één grote spiraal: de buitenste cirkel is eindeloos lang en de binnenste
cirkel is ultrakort. Elke cirkel doorlopen duurt één jaar. Ben je jong, dan
loop je aan de buitenkant, over de lange grote cirkel. Ben je oud, bewandel je
zeker en vast de binnenste cirkel - en die is snel doorgelopen… 3 uur op de
klok, genoeg gefilosofeerd. Ik probeerde toch nog wat te slapen. Ooit maakte ik
een Frans opstel voor mijn zoon (mag niet hé, maar het was zo'n boeiende
titel): “Quand mes projects seront des souvenirs". Stof tot nadenken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten