We zaten met onze kinderen te eten, net voor de avondconsultatie. Mijn dochters vonden de conversatie maar niets. De diarree en de maaglast van Meneer X die niet opgelost geraakte, interesseerde hen werkelijk niets, en of madam Z al dan niet naar het ziekenhuis moest, kon hen ook weinig schelen. ‘Moet dit nu echt aan tafel besproken worden? Het gaat hier altijd over ziekten!’ Maar al snel was er extra divertissement. Brandweerwagens, ziekenwagens, politieagenten die met luide sirenes door onze straat reden, slachtoffers die bij ons verzorgd werden …
De naburige tuinen waren vanuit het keukenraam goed te zien
en op het dak van één van de huizen waren werkmannen bezig. Ik moest de
kinderen regelmatig aanmanen voort te eten, want veel tijd hadden we niet. Maar
hun bord kreeg weinig aandacht. Ze zaten met zijn drieën voortdurend naar
buiten te kijken. ‘Mama, kijk eens! Waarom
maken ze daar een vuurtje?’, klonk het even later. Terstond gingen mijn man
en ik ook aan het raam gluren. Het was onthutsend: op een wip had één vlammetje
de hele dakgoot in lichterlaaie gezet. De werkmannen waren over en weer aan het
lopen en riepen hoe langer hoe harder tegen mekaar, woorden die we binnenskamers
wel niet konden verstaan maar die duidelijk op agitatie en onrust wezen. Nog
geen drie minuten later stond een meter hoger het dak volledig in brand en
waren de mannen langs het dakraam naar binnen gevlucht.
Vrijwel onmiddellijk nadat we het vuur hadden opgemerkt, had ik de hulpdiensten
ingeseind. Mijn kinderen zaten achterstevoren geknield op hun stoelen voor
het venster te staren naar het indrukwekkend snel uitbreidende vuur. Mijn man
snelde naar buiten, naar de betrokken woning, en ik verwittigde de
patiënten in de wachtzaal dat er in de buurt een accident was en dat ze
vooral rustig moesten blijven zitten, ondanks de aanzwellende sirenes.
Even later stonden twee werkmannen in onze gang. Ze hadden
gelukkig vrij snel het onoverkomelijke ingezien en waren zo snel mogelijk naar
buiten gelopen. Waardoor hun kwetsuren
beperkt bleven tot lichte brandwonden, grotendeels eerstegraads, slecht een
klein beetje tweedegraads. Maar. Ze
wisten te vertellen dat de eigenares van het huis haar woning weigerde te
verlaten, ondanks aandringen van mijn man. Haar fortuin zat op de zolder
verstopt …
In die tijd was het niet zo uitzonderlijk dat mensen een
hoop cash geld bij zich in huis hielden. (Wat was er toen toch al mis met de
banken J?)
Mijn echtgenoot was er uiteindelijk toch in geslaagd om de bewoonster van het
brandende huis naar buiten te begeleiden en ook asiel te verschaffen bij ons
thuis. Fysiek was ze niet gekwetst, gelukkig maar. Maar ze was wel volkomen ontredderd, bleef alsmaar huilen en jammeren over
het geld dat op haar zolder zeker zou verbranden of gepikt worden. Dat haar
zoon, die net op bezoek was, nog in het huis was, scheen haar minder te
bekommeren. We boden haar een koffie, veel troostende en bemoedigende woorden én
het gezelschap van onze drie telgen, die het hele gedoe uiteraard superspannend
vonden.
Brandweerwagens, ziekenwagens, politieagenten die met luide
sirenes door onze straat reden, de slachtoffers die bij ons verzorgd werden … ‘Ik
heb dat eerst gezien hé mama?’ ‘Nee, ikke!’ Enfin, morgen zou er weer een
gekruid verhaal de ronde doen op school.
Voor ons had het hele incident in het begin een wat
vieze nasmaak. Het spaargeld van de getroffen
bewoonster was enkele dagen spoorloos. En toen net in de week die volgde
onze nieuwe wagen geleverd werd, werden er stiekem bedenkelijke
insinuaties gedaan. Alsof het geld wellicht toch in andere handen was terecht
gekomen… Gelukkig werd enkele dagen later duidelijk dat haar eigen zoon het
geld uit de bergplaats was gaan halen en mee naar zijn huis in bewaring had
genomen. Oef!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten